„Doden is niet onze hobby”, zegt Tzvika Mor (47). Hij zit in een park in Hebron. Verderop in het gras speelt een vrouw gitaar. De vader van acht kinderen draagt een keppeltje, een blauw overhemd en een automatisch geweer. „Maar als de terroristen ons willen doden, kunnen we hen beter voor zijn.”
Mor is kolonist, een Joodse Israëliër die tussen de Palestijnen op de Westelijke Jordaanoever is gaan wonen in volgens het internationaal recht een illegale nederzetting. Als twintiger verhuisde hij van Tel Aviv naar Kirjat Arba, een Joodse nederzetting in Hebron, een stad met zo’n 200.000 Palestijnse inwoners.
Het is niet makkelijk, benadrukt Mor ernstig, om tussen al die ‘Arabieren’ te wonen – het woord Palestijn gebruikt hij niet. „Ze zijn gewelddadig, dat zit in hun Arabisch-islamitische cultuur”, zegt hij. „Maar mijn vrouw en ik wilden graag iets goeds doen voor de staat Israël. We wisten: als wij niet naar Judea komen, dan komen de terroristen wel naar Tel Aviv.”
Op 7 oktober zag Mor zijn overtuigingen bevestigd. Zijn zoon Eitan (23), die als bewaker werkte op het muziekfestival waar Hamas die ochtend een bloedbad aanrichtte, werd gegijzeld en meegenomen naar Gaza. Dat dit kon gebeuren, laat wat Mor betreft zien hoezeer de linkse kibboets-gemeenschappen die door Hamas werden aangevallen de terreurdreiging hadden onderschat. „Natuurlijk hadden ze zich beter moeten bewapenen. Hoe kun je deze vijand na al die tijd nóg niet kennen?”
Gevraagd hoe hij met het onzekere lot van zijn zoon omgaat, wijst Mor op het ruim tweeduizend jaar oude gebouw achter hem, de zogeheten Grot van de Patriarchen, een heiligdom voor zowel joden als moslims waar volgens de overlevering Abraham en andere voorouders begraven liggen. „Ik put kracht uit het feit dat ik hier ben”, zegt hij. Op dat moment klinkt vanuit het heiligdom de oproep tot het avondgebed. Mor springt op, pakt zijn geweer en vertrekt. „Tijd om te bidden!”
De nederzetting Kirjat Arba is een bolwerk van radicale kolonisten. Van oudsher wonen er volgelingen van de extremistische rabbijn Meir Kahane, die Palestijnen omschreef als ‘honden’ en openlijk etnische zuivering predikte. Een van zijn volgelingen hier, Baruch Goldstein, stapte tijdens de ramadan van het jaar 1994 de Grot van de Patriarchen binnen en schoot 29 Palestijnen dood terwijl ze aan het bidden waren. Hierna werd hijzelf doodgeslagen door de overlevenden.
Goldstein wordt in Kirjat Arba nog altijd in alle openbaarheid vereerd. Zijn graf ligt heel toepasselijk in het ‘Kahane Park’, vernoemd naar de radicale rabbijn, precies op de plek met het beste uitzicht op de Palestijnse woonwijken in Hebron. Het is bezaaid met kleine stenen, die bezoekers naar Joods gebruik hebben achtergelaten om hun respect voor de overledene te tonen. Op de grafsteen staat een Hebreeuwse inscriptie: Aan de heilige Baruch Goldstein, die zijn leven gaf voor het Joodse volk, de Torah en de staat Israël.
Extremisten aan de macht
Waar de Israëlische overheid Goldsteins terreurdaad in 1994 nog veroordeelde, zijn diens bewonderaars inmiddels doorgedrongen tot de hoogste regionen van de macht. Eind 2022 ging premier Benjamin Netanyahu een coalitie aan met een verbond van extreemrechtse partijen, waaronder de ‘Joodse kracht’ partij van Itamar Ben-Gvir. Dat is de onofficiële opvolger van Kahane’s Kach-partij, door Israël zelf aangemerkt als terroristische organisatie.
Ben-Gvir werd minister van Nationale Veiligheid, een portefeuille met veel invloed op Israëls beleid ten aanzien van de Palestijnen. Hij is zelf kolonist, woont in Kirjat Arba en had tot enkele jaren geleden een portret van Goldstein in zijn woonkamer hangen. Zijn eerste date met zijn vrouw, zo vertelde zij aan Israëlische media, was een bezoek aan Goldsteins graf. Naar schatting een derde van de Israëlische soldaten heeft op Ben-Gvir gestemd, aldus het Amerikaanse tijdschrift The New Yorker.
Lees ook
Israëlisch minister Itamar Ben-Gvir is een extremist die elk Palestijns verzet wil uitroeien
zei hij dat het dorp „van de kaart zou moeten worden geveegd” en dat „de staat dat zou moeten doen.” Eerder deze week nog zei de minister dat het tijd wordt dat Gazanen emigreren. Overigens sloot hij zich daarmee aan bij een eerdere oproep van Israëls oud-ambassadeur bij de VN en voormalig adjunct-hoofd van de Israëlische inlichtingendienst Mossad, die in The Wall Street Journal schreven dat het Westen de Gazanen zou moeten opvangen.
Hoe radicaal ook, deze kolonisten zijn dus allesbehalve marginaal. Nu het oorlog is en veel Israëliërs in schok zijn door het bloedbad dat Hamas op 7 oktober aanrichtte, dringt hun centrale boodschap nog verder door tot de mainstream: de Joden zullen pas veilig zijn als de Palestijnen zijn verdreven of onderworpen.
„Arabieren zijn nu eenmaal niet tolerant”, zegt David Lev, een kolonist uit Oost-Jeruzalem die op bezoek is in Hebron. Hij wandelt door de Grot van de Patriarchen, de plek waar Goldstein in 1994 het vuur opende op biddende Palestijnen. Meteen vraagt hij de verslaggever „aan welke kant” deze staat. Dan steekt hij een driftige lezing af over de ware aard van moslims. „Wat je moet begrijpen”, zegt Lev, „is dat moslims altijd uit zijn op verovering. Dat zit in de moslimideologie, de ideologie van de jihad.”
De Palestijnen, vervolgt Lev zijn betoog, die „bestaan historisch gezien niet” – een vaak terugkerende overtuiging bij kolonisten, die door tal van historici is ontkracht. Deze ‘Arabieren’ hebben volgens Lev dan ook geen aanspraak op dit land. Joden wel, want: „Het land Israël is heel speciaal. Het is de enige plek op aarde waarvan God letterlijk zegt: dit land is van mij, en ik geef het aan de Joden.”
Wat moet er dan met de Palestijnen gebeuren? „Die zullen moeten gehoorzamen aan de regels van de huiseigenaar, het Joodse volk”, zegt Lev. „Doen ze dat niet, dan moeten ze vertrekken.” Wat dat betekent voor de Gazanen, laat zich raden. „We moeten Gaza annexeren en er nederzettingen stichten”, zegt Lev. „Dat zal onze wraak zijn. En wraak is een goede zaak.”
Apartheid
Wraak. Dat woord is in het Hebreeuws op de deuren van gesloten Palestijnse winkels in het historische centrum van Hebron geklad. De graffiti oogt oud en dateert mogelijk van na de tweede Palestijnse intifada in 2000, waarna het Israëlische leger deze beroemde Shuhada-winkelstraat, door de Palestijnen ook wel de ‘apartheidsstraat’ genoemd, afsloot en Palestijnse winkeliers verjaagde. De stad was toen al formeel opgedeeld in ‘H1’, bestuurd door de Palestijnse Autoriteit, en ‘H2’, in handen van Israël.
Aangezien ‘H2’ het centrum van Hebron omvat, raakt Israëls bewind de hele stad. Met behulp van het Israëlische leger onderdrukken de naar schatting 800 Joodse kolonisten in het centrum de overgebleven 30.000 Palestijnen, zo valt te lezen in een VN-rapport. Hun woningen worden geregeld binnengevallen, tijdelijk bezet of ingenomen. Palestijnen die naar de supermarkt of naar school willen, moeten langs Israëlische checkpoints en worden daar vernederd en geslagen. Overal in de stad hangen Israëlische camera’s met technologie voor gezichtsherkenning.
Maar de internationale observatiemissie in Hebron, die tot voor kort het Israëlisch geweld tegen Palestijnen in de gaten hield, kan niet meer opereren sinds Netanyahu in 2019 haar mandaat weigerde te verlengen.
Ondertussen wandelen Joodse toeristen uit New York hier vrolijk door de straten en maken ze een praatje met Israëlische soldaten. Langs de weg hangen advertenties die hen moeten verleiden zich hier te vestigen. „Maak je droom waar, word onderdeel van Israëls geschiedenis en huiseigenaar in Hebron!”, staat op een poster van luxeappartementen met een QR-code naar de website ‘myHebron’. Even verderop hangt een poster ter ere van Meir Kahane, de rabbijn die Palestijnen etnisch wilde zuiveren. En op de poort van wat eens een Palestijns huis was, staat nu: „Vergas de Arabieren”.
Het blijft niet bij retoriek. Onder de huidige extreemrechtse regering krijgen kolonisten steeds meer vrij spel om Palestijnen te verdrijven en te doden. Dit jaar alleen al werden volgens de VN 319 Palestijnse burgers op de Westelijke Jordaanoever gedood door kolonisten of het Israëlische leger. Hoewel dit geweld escaleerde na 7 oktober, vielen zo’n 200 van die doden al daarvoor. Aan Israëlische zijde vielen in hetzelfde gebied dit jaar 23 burgerdoden.
Toch beweren de kolonisten in Hebron dat zíj de bedreigde partij zijn. Die claim onderbouwen ze vaak met racistische stereotyperingen over de Palestijnen, maar ook met verwijzingen naar de geschiedenis. Daarbij gaat het niet alleen over de Holocaust, die de (groot)ouders van veel kolonisten aan den lijve hebben ondervonden, maar ook over ‘het bloedbad van Hebron’ in 1929, waarbij islamitische inwoners van de stad op één dag 67 Joden vermoordden.
„Kijk, dit is een man wiens hand toen is afgehakt”, zegt Noam Arnon (68), de woordvoerder van de Joodse kolonisten in Hebron. Hij zit voor zijn imposante boekenkast en bladert door een fotoboek over het bloedbad van 1929. „Dit is een meisje wier hoofd is ingeslagen met een bijl. En dit hier zijn haar hersenen.”
Arnon heeft het fotoboek meteen uit de kast gevist bij aanvang van het interview. „Nu snap je waarom we in Hebron niet verrast waren door 7 oktober”, zegt hij. „En het spijt me te moeten zeggen dat mijn regering verantwoordelijk is. Zij hebben in 1993 de Oslo-akkoorden getekend en de Arabieren zelfbestuur gegeven. Dan krijg je dit, of je nu Hamas of de PLO aan de macht hebt. Waar er een Arabische staat is, zal er altijd oorlog en terreur zijn.”
Arnon, die promoveerde op de geschiedenis van de Grot der Patriarchen van de Midden-Bronstijd tot de vroege Byzantijnse periode, spreekt met de rust en autoriteit van een academicus. Gevraagd wat er met Gaza moet gebeuren pleit hij, met diezelfde rust in zijn stem, voor niets minder dan etnische zuivering. „Het probleem”, begint hij zijn betoog, „is dat zelfs als je Hamas nu vernietigt, je achterblijft met al die kinderen, tegen wie je nu nog niets kunt doen, maar die uiteindelijk zullen opgroeien en radicaliseren. Daarom zullen we deze mensen moeten verdrijven. Nee, laten we het ‘rehabiliteren’ noemen. We moeten hen rehabiliteren naar de Sinaï-woestijn (in Egypte, red.). Daar is veel ruimte, héél veel ruimte.”
Beton en prikkeldraad
Dergelijke extreme uitspraken zijn niet representatief voor alle 700.000 kolonisten, benadrukt Oded Revivi, de burgemeester van Efrat, een Joodse nederzetting ten zuiden van Jeruzalem. „Jullie van de media richten jullie natuurlijk op die luide, extremistische minderheid”, zegt hij vanuit zijn kantoor. „Maar er is ook een stille, redelijke meerderheid.”
Revivi (54), een vader van zes kinderen, draagt een lichtblauw overhemd en een pistool. Aan de muur van zijn kantoor hangen satellietfoto’s van Efrat, dat met zijn brede wegen en nette huizen doet denken aan een doorsnee Amerikaanse suburb. De vitrinekast is gevuld met foto’s van fietsuitjes, een koffiebeker met de tekst ‘initiatief voor conflictvermindering’ en een stropdas met het woord ‘vrede’ in het Hebreeuws, Engels en Arabisch. Het Arabische woord is verkeerd gespeld.
„Ik geloof in bruggen bouwen”, zegt Revivi. „Wij wonen hier en de Arabieren wonen hier, dus moeten we een manier vinden om met elkaar te leven.” Dat ging tot voor kort prima, zegt de burgemeester. In Efrat kwamen dagelijks 1.500 Palestijnen werken, hij had regulier contact met Palestijnse dorpshoofden. „Dan kun je elkaar ook bellen als er iets verdachts gebeurt. Dat werkt beter dan hekken bouwen. Hekken bieden alleen schijnveiligheid.”
Maar sinds 7 oktober staan er soldaten voor de ingang van Efrat. Nog maar drie Palestijnse arbeiders, diegenen met een Israëlisch paspoort, kunnen hier nog komen werken, de anderen mogen niet naar binnen. Inwoners van Efrat vragen de burgemeester om betonnen barricades en prikkeldaad. En de afgelopen maand kreeg hij duizend verzoeken om een ‘bewijs van verblijf’ op te stellen – een document dat nodig is om een wapen te kopen.
„De angst heeft toegeslagen”, zegt Revivi. „We leven in tijden van generaliseringen, de mensen denken met hun onderbuik. Iedere Arabier die ze zien, is een potentiële terrorist. En omdat ze de Arabieren Hamas niet luid en duidelijk horen veroordelen, vragen ze zich af waar hun loyaliteit ligt. Ook zij die eerst nog in vrede geloofden, hebben nu hun twijfels.”
Maar hoe ver rijkt Revivi’s eigen begrip van ‘vrede’? De burgemeester spreekt weliswaar van bruggen bouwen, maar van echte betrokkenheid lijkt weinig sprake. Ook hij laat merken moeite te hebben met het woord ‘Palestijn’. Niet één keer in het een uur lange gesprek plaats hij een kritische noot bij Israëls bombardementen op burgers in Gaza. Het oplaaiende Israëlisch geweld tegen Palestijnen op de Westelijke Jordaanoever wordt volgens hem „uitvergroot door media”. En het enige concrete vredesplan dat de burgemeester aanprijst, is dat van de voormalige Amerikaanse president Donald Trump, dat geheel in het voordeel van Israël was.
Ook een radicale kolonist als Noam Arnon zegt dat hij best vrede wil met de Palestijnen op de Westelijke Jordaanoever, maar dan wel op zijn voorwaarden: ten eerste moet Israël de Palestijnse Autoriteit opdoeken en de Palestijnse gebieden annexeren. Vervolgens is het wel zaak dat er goed voor de Palestijnen gezorgd wordt. „Ze krijgen de beste mensenrechten van alle Arabieren in het Midden-Oosten, ze mogen zelfs lhbt zijn!”, zegt Arnon. Palestijnen die „loyaal” zijn aan Israël, mogen van hem bovendien deelnemen aan lokale vormen van bestuur. Maar van een Palestijnse staat kan geen sprake zijn. De Palestijnen mogen wat Arnon betreft niet eens een paspoort krijgen van de Israëlische staat.
„Wat doet het er nu toe of ze een paspoort hebben”, zegt Arnon wat geïrriteerd wanneer hem gevraagd wordt of de Palestijnen dan wel volwaardige burgers kunnen zijn. „Ik heb het over vredig samenleven, als goede buren.” Hij wijst uit zijn raam. „Mijn eigen buurman is een Arabier. Zijn grootvader heeft Joden gered tijdens het bloedbad in 1929. Met dat soort Arabieren kunnen wij prima samenleven, maar dan alleen onder een Israëlische paraplu.”
De Palestijnen die in Arnons straat wonen, hebben kooien om hun eigen ramen gebouwd. „Dat doen we omdat de kolonisten stenen op ons gooien”, zegt Yaser, een man die een paar straten verderop woont. Hij durft niet met zijn achternaam in de krant uit angst voor represailles. „Gisteravond hebben ze me nog geslagen. Het leven hier is een hel.”
Yaser staat op de stoep met zijn familie. De vrouw naast hem reageert woedend wanneer ze hoort dat een kolonist in de buurt beweert vreedzaam met hen te willen samenleven. „Samenleven? Ze laten ons niet eens ademen!”, zegt ze. „Sinds 7 oktober mogen we nog maar een halfuur per dag het huis uit. We zijn bang om boodschappen te doen en de kinderen kunnen niet naar school. We willen weg hier, maar waarheen? Er is geen toekomst voor ons.”
Tzvika Mor, de kolonist wiens zoon gegijzeld is door Hamas, vermoedt ook dat na 7 oktober samenleven niet meer mogelijk is. Deportatie van de Palestijnen naar de Sinaï, zoals Arnon betoogt, lijkt hem echter geen goed idee. „We kunnen niet toestaan dat onze vijanden zo dicht bij ons blijven”, zegt hij. „Het zou beter zijn om de Arabieren op te delen in twintig porties en hen dan te deporteren naar de Arabische staten in de regio.”
En Gaza? Daar mag het Israëlische leger wat Mor doen wat het nodig acht. De Palestijnse kinderen die er wonen, zullen binnen de kortste keren toch opgroeien tot terroristen, zegt hij. En van een staakt-het-vuren om te onderhandelen over de vrijlating van zijn eigen kind, wil de vader ook niets weten. „Eitan is mijn oudste zoon, de eerste die mij papa noemde”, zegt hij. „Maar we mogen geen zwakte tonen, want dit is ons land. Ons enige land.”